Museum Huis Doorn krijgt regelmatig vragen over de financiële kant van het verblijf van de keizer. Bij de speciale rondleidingen door de personeelsvertrekken worden specifieke vragen gesteld rond het personeel. In dit artikel staat de exploitatie van Huis Doorn 1920-1941 centraal. Wat ging er jaarlijks aan geld om en waar werd het geld aan uitgegeven? Ingezoomd wordt op kosten van het personeel: hoeveel mensen werkten er op Huis Doorn en wat verdienden zij?
Dit artikel is daarmee een vervolg op het eerder verschenen artikel ‘Keizer Wilhelm II, een balling in goeden doen’, over de financiën van de keizer bij zijn komst naar Nederland (gepubliceerd in het Bulletin van 3 juni 2022). Voor dit artikel[1] werd geput uit het archief van Wilhelm II, dat bij het Utrechts Archief is ondergebracht en digitaal kan worden geraadpleegd[2] Er is een rubriek ‘stukken van zakelijke aard’ die is onderverdeeld in de volgende categorieën: personeel, secretarie, huishouding, eigendommen en boekhouding. Het levert veel informatie op, maar roept ook weer veel vragen op. Dit artikel heeft daarom een verkennend karakter en geeft geen definitief en compleet beeld. Vervolgonderzoek kan het beeld verscherpen en/of bijstellen.
Het Utrechts Archief laat alleen uitgaven zien die in Nederland zijn gedaan. In Duitsland beheerde het Hausministerium het totale vermogen van Wilhelm II. Dat archief is maar zeer beperkt digitaal raadpleegbaar. Er is dus geen zicht op de totale financiële positie van de keizer. We kunnen nu alleen maar traceren hoe de exploitatie er in Nederland uitzag. Duidelijk is dat er steeds voldoende middelen waren om de hofhouding in Nederland te kunnen betalen.
Fotobijschrift: Personeel van Wilhelm II voor het poortgebouw . Foto: Museum Huis Doorn.
Vanaf 1927 werd telkens een begroting (Haushaltsplan) gemaakt die werd voorgelegd aan het Hausministerium (Generalverwaltung des Preussischen Köningshauses). Soms is het een begroting in guldens, soms in guldens en marken. Het Hausministerium moest uiteindelijk de begroting goedkeuren. Na akkoord werden de bedragen in kwartalen uitbetaald. Naast de begroting werden ook in Duitsland bedragen uitgegeven ten behoeve van de exploitatie. Dit waren met name kosten voor de tweede vrouw van de keizer, Hermine (in 1936 bijvoorbeeld rond de fl. 40.000) en vermogensbelasting. Op basis van de jaarrekening werd er dan weer verantwoording afgelegd. Ter illustratie is in bijlage 1 de gang van zaken uit 1931 beschreven en gedocumenteerd.
In het archief bevinden zich kasboeken over de jaren 1920-1945 en het grootboek voor de jaren 1927-1941. Een kasboek is vergelijkbaar met je bankrekening als je alles digitaal betaald. Een grootboek verdeelt de kasuitgaven over diverse rubrieken zoals hofhouding of parkonderhoud. Op basis van al dit materiaal is nevenstaande tabel samengesteld. De tabel geeft de totale kosten per jaar weer, waarbij de uitgaven in marken zijn omgerekend naar guldens met een koers van 0,5882 (1 mark is ongeveer 60 cent waard). Die verhouding is over een reeks van jaren stabiel gebleven
Van 1920 tot en met 1930 is een beoordeling van de cijfers ingewikkeld, omdat het handschrift moeilijk leesbaar is en de uitgaven niet gerubriceerd zijn. Maar in zijn algemeenheid is wel iets te zeggen. In 1920 vonden verschillende verbouwingen plaats. Daarmee is de uitschieter in dat jaar te verklaren. De dip in 1924 is moeilijk te onderbouwen maar houdt mogelijk verband met de enorme waardevermindering van de mark in 1923. De jaren 1927-1930 laten forse stijgingen zien. Het is vanuit de administratie niet duidelijk waarom dat zo is. Misschien heeft dit te maken met de Vermögensauseinandersetzung van 1926, toen de omvang van het vermogen van de keizer definitief werd vastgesteld. Wilhelm kon daarna vrij over dat vermogen beschikken.
Vanaf 1931 is de administratie voor het grootste deel steeds met dezelfde begrotingsposten opgesteld en goed vergelijkbaar. Vanaf 1940 is een daling van de uitgaven waarneembaar, voornamelijk bij de posten ‘reizen Hermine’, ‘keuken’, ‘autokosten’ en ‘onvoorzien’. In het sterfjaar van Wilhelm II in 1941 is het uitgavenpatroon nog redelijk vergelijkbaar met dat van 1940; iets minder personeelskosten en een hoog bedrag voor onvoorzien. De hoogte van dit laatste bedrag had met de uitvaart van Wilhelm II te maken. Voor de jaren 1921 tot en met 1941 zijn de gemiddelde uitgaven 283.000 gulden per jaar. Vanaf 1942 komt er logischerwijs een heel ander uitgavenpatroon, gericht op het onderhoud van de gebouwen en het landgoed.
Vanaf 1930 werd de administratie gevoerd door N.V Administratie-kantoor “Holland-Sticht”[3]. De presentatie van de cijfers werd toen uniformer en de uitgave voor de verschillende jaren zijn daardoor beter vergelijkbaar. Voor de jaren 1931-1941 is het volgende totaalbeeld te reconstrueren.
Deze tabel sluit niet voor 100% aan bij de getallen van de totale exploitatie, omdat het administratiekantoor afgeronde bedragen gebruikte. Ook zijn er uitgaven die vanuit Duitsland, buiten de begrotingsposten om, werden betaald. Zo werden in 1936 voor Hermine 71.000 mark kosten gemaakt.[4]
De grafiek geeft een goed inzicht in het uitgavenpatroon van de directe exploitatie van Huis Doorn. Gemiddeld werd tussen 1931-1941 een bedrag 225.000 gulden per jaar uitgeven. Uitgesplitst over de gemiddelde kosten per begrotingspost over de jaren 1931-1941 ontstaat dan het volgende beeld.
De bedragen per begrotingspost fluctueren soms in de tijd zoals uit bovenstaande tabel blijkt. Zo dalen de kosten voor ‘keuken en kelder’ in de jaren 1934 t/m 1936, stijgen daarna weer, om fors te dalen vanaf 1940. Het wagenpark heeft een uitschieter in 1935, toen een nieuwe Mercedes werd gekocht, en een uitschieter in 1939. Daarna daalt deze post drastisch. De medische kosten stijgen in 1937 enorm. Er werd 30.000 mark uitgegeven in plaats van de begrootte 10.000 mark. Het gaat voornamelijk om kuurkosten van Hermine in onder andere Bad Kissingen[5].
In de publicatie ‘Werken voor de hoge heer’ wordt een beeld geschetst van het personeel. Ook is er interessant informatie te vinden op padlet. In het archief is geen compleet beeld over het personeel te verkrijgen. Er ontbreken jaren, personeelslijsten wisselen en bij veel namen is niet duidelijk welke functie deze personen hebben bekleed. Wij weten bijvoorbeeld dat er een groepje wasvrouwen was, maar wie dat precies waren is niet te achterhalen. Vanuit de administratie is er wel iets over het aantal personeelsleden te zeggen en de directe salariskosten. Dit is gebaseerd op de gegevens uit 1931 (zie bijlage 2, personeelsstaten met namen en salarisgegevens). Administratief gezien wordt er onderscheid gemaakt tussen drie typen medewerkers:
Er is een beeld ontstaan dat de keizer een goed werkgever was en zijn personeel goed betaalde. Maar was dat ook zo? Daarvoor bekijken wij eerst een aantal salarisgegevens. Daarbij onderscheiden wij vier groepen:
Het hogere (Duitse) hofpersoneel verdiende 300 tot 100 gulden per maand. Een aantal van hen hadden een lager maandloon (tussen fl. 85,- en fl. 35,-), mogelijk omdat zij minder uren werkten;
Uit een interview met mevrouw Van Barneveld (van de huishoudelijke dienst) blijkt dat het Nederlandse personeel weinig contact had met de Duitse leden van de hofhouding: ”Als Nederlander stond je in verhouding met de Duitsers, die veelal leidinggevende baantjes hadden op Huis Doorn, nu eenmaal een trapje lager”. Zes jaar lang is mevrouw Van Barneveld als kamermeisje werkzaam geweest in de kleine Duitse hofstaat. “Het eerste half jaar verdiende ik twee gulden per dag. Na mijn proeftijd kreeg ik 50 cent loonsverhoging en voor overuren werd 40 cent betaald. Slecht was het niet”, herinnert zij zich, want “op andere buitens verdiende je al gauw twee kwartjes minder per week. Bovendien kreeg je, tenminste als je goeie maatjes met de Duitse kok was, soms de overgebleven jus mee naar huis”. [7]
Een vergelijking met advertenties voor dienstbodes in Nederlandse kranten uit 1931 maakt duidelijk dat het personeel in Doorn inderdaad goed werd betaald. In een advertentie voor een dienstbode voor een huis in Leiden werd een salaris van zes gulden per week aangeboden (met een werkweek van zes dagen van 8 tot 15 uur per dag). Een andere advertentie bevat een oproep voor een dienstmeisje voor een woning in Den Bosch voor 30 gulden per maand.
Ook als wij naar andere buitenplaatsen kijken dan kunnen wij concluderen dat de keizer goed betaalde. Op Kasteel Amerongen werden in 1936 de volgende salarissen uitgekeerd: [8]
Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat bij het ontbreken van kennis over exacte arbeidsvoorwaarden een vergelijking met enige voorzichtigheid moet worden gemaakt.
Hoe kan nu samenvattend over de exploitatie van Huis Doorn worden geoordeeld. Contact met medewerkers van Kasteel Twickel maakt duidelijk dat een goede vergelijking tussen Huis Doorn en andere buitenplaatsen niet goed mogelijk is, omdat daar vaak ook het beheer van buitengebieden aan de orde is. Dit geldt ook voor Kasteel Amerongen en Slot Zuylenstein. Er is informatie beschikbaar over een bezuinigingsplan in 1936[9]. In de jaren 1932 en 1933 waren de totale kosten ongeveer 110.000 gulden per jaar. Om de vergelijking zuiver te houden zijn alleen de kosten die direct met kasteel Amerongen gerelateerd zijn van belang. Zo waren de kosten voor het huishouden van twee gezinnen (vier leden van de familie Von Ilsemann en 3 leden van de familie Bentinck) 20.500 gulden, inclusief loonkosten voor ongeveer zeven personen. Met de overige directe kosten voor kasteel Amerongen, schat ik dat de totale kosten niet boven de 40.000 gulden uitkomen.
De laatste bewoner van Huis Doorn gaf aan de totale exploitatie wel een eigen kleur. In zekere zin was het een kleinschalig keizerlijk huishouden. Een hofhouding van gemiddeld 29 personen met bijbehorende huisvesting gaf de exploitatie een bijzonder karakter. De huishoudelijk dienst en ook de mannelijke medewerkers hadden allemaal een directe functie ten behoeve van Huis Doorn. Een personeelsomvang van rond de 65 mensen in 1931 voor de directe ondersteuning van Huis Doorn is in vergelijking met andere landgoederen fors te noemen. De exploitatie fluctueerde wel binnen redelijke marges, maar liet pas na 1940 een echte daling te zien. Natuurlijk speelt het overlijden van Wilhelm II in juni 1941 hierbij een rol maar mogelijk houdt het vertrek van Duits personeel vanaf 1939 ook verband met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en het dienen in het leger.[10] Er zijn geen aanwijzingen dat de vermogenspositie van de keizer ontoereikend zou zijn om zijn keizerlijk hofhouding te blijven continueren, mocht hij langer geleefd hebben.
Voetnoten:
[1] Met dank aan de conservators van Huis Doorn, Cornelis van der Bas en Wendy Landewé voor het meedenken en voor de aanvullende informatie.
[2] (link: 14 (Ex-)keizer Wilhelm II (Het Utrechts Archief ) - Het Utrechts Archief). Bij een verwijzing zijn inventarisnummers gebruikt. Bijvoorbeeld De subrubriek personeel heeft de inventarisnummers 315-327 en per inventaris zijn er pagina’s. Zo bevat het inventarisnummer 325 de loonstaten van tuinlieden en overig personeel te Doorn.1924-1935,1940-1945 en heeft 375 pagina’s. De verwijzing luidt dan RA Utrecht 325-x, waar x staat voor de betreffend pagina.
[3] In 1926 werd een definitieve regeling getroffen over de omvang van het privévermogen van de keizer (vermögenauseinandersetzung). Daarna moet het beheer van het eigen vermogen en de pensioenverplichtingen van huidig personeel goed geregeld worden. Ook wilde men voorkomen dat door veranderde omstandigheden in Duitsland er alsnog er een risico ontstaat het geld kwijt te raken. Om die reden wordt in 1929 een holdingmaatschappij opgericht met uiteindelijk de naam Holland Sticht. Deze maatschappij beheert o.a. de aandelen in Iduna. Dat is een Zwitserse NV die buitenlandse beleggingen beheert, gefinancierd door een hypotheek van 5 miljoen mark op gronden in Duitsland. De keizer heeft via Holland Sticht invloed op het beleid van Iduna.
[4] RA Utrecht 481-36
[5] RA Utrecht 583-56
[6] RA Utrecht 325-292
[7] Zie Jong de, J.A. (1986) Wilhelm II. Amsterdam (de Bataafsche Leeuw) , pagina 187
[8] RA Utrecht, 1001 Huis Amerongen, 554-55
[9] RA Utrecht, 1001 Huis Amerongen, 554. In het bijzonder 15,16 en 38
[10] RA Utrecht, 317-235. Zie ook Ilsemann von. Sigurd (2015) – Wilhelm II in Nederland 1918-1941, Soesterberg (Aspekt) , vanaf 25 augustus 1939, pagina 509 e.v.